Zwangerschap kan voorkomen worden met anticonceptie (of contraceptieve) middelen. Strikt genomen is anticonceptie het voorkomen van bevruchting. Dat kan op verschillende manieren:
- Een barrière opwerpen zodat zaadcellen niet in de vagina van de vrouw terechtkomen. Dat gebeurt met mannelijk en vrouwelijk condoom, cervicaal kapje, diafragma en spermiciden die de zaadcellen doden.
- Hormonale methoden die synthetisch progesteron gebruiken (vaak in combinatie met oestrogeen), remmen de afgifte van FSH of LH in de hypothalamus. Zo voorkomen ze dus de vorming van een rijpe eicel. Dat gebeurt met de anticonceptiepil, een spiraaltje, pleister of vaginale ring.
- Door sterilisatie voorkomen dat zaadcellen in sperma terecht komen (afbinden van de zaadleiders) of voorkomen dat een eicel en zaadcel samenkomen (afbinden van de eileiders).
- Ongeveer 25% van de koppels die via een barrièremethode, family planning of terugtrekking werken, kunnen toch een zwangerschap verwachten. Family planning is gebaseerd op het monitoren van de menstruele cyclus en enkel seksueel contact hebben wanneer de eicel niet beschikbaar is. De lichaamstemperatuur van een vrouw stijgt ongeveer een graad bij ovulatie en de cervicale mucus kan toenemen in volume en slijmerigheid. Deze veranderingen geven een indicatie wanneer kans is op een bevruchting.
Deze laatste methode is het minst betrouwbaar. De overige methoden zijn redelijk betrouwbaar, maar in een enkel geval ontstaat ook bij deze anticonceptiemethoden toch een zwangerschap.