De fase van een stof wordt bepaald door een “wedstrijd” tussen de warmtebeweging van atomen/moleculen enerzijds, en anderzijds de intermoleculaire krachten.
- Moleculen die zwaarder zijn en/of sterkere intermoleculaire krachten hebben, hebben een hoger kookpunt of smeltpunt. Zij zijn vloeibaar of vast bij kamertemperatuur.
- Moleculen die lichter zijn en/of zwakkere intermoleculaire krachten hebben, hebben een hoger kookpunt of smeltpunt. Zij zijn vloeibaar of gasvorming bij kamertemperatuur.
Voorbeelden: Vergelijk de kookpunten van de volgende stoffen:
- Cl2S en H2
- Cl2S heeft een hoog kookpunt en is vloeibaar bij kamertemperatuur; H2S heeft een lager kookpunt en is gasvormig bij kamertemperatuur. Het verschil is (1) dat Cl2S veel zwaardere moleculen heeft en (2) Cl2S polair is (omdat Cl sterk elektronegatief is), en dus dipoolkrachten heeft.
- H2S en H2
- Hoewel een H2S-molecuul zwaarder is dan H2O, zijn de intermoleculaire krachten veel zwakker in H2S (er zijn geen waterstofbruggen). Dit verklaart waarom water vloeibaar is bij kamertemperatuur, maar H2S gasvormig.
- C3H8 en C2H5
- Hoewel de moleculen ongeveer even zwaar zijn, heeft propaan een veel lager kookpunt: propaan is gasvormig bij kamertemperatuur maar ethanol is vloeibaar. Dit komt door dat propaan alleen vanderwaalskrachten heeft, terwijl ethanol waterstofbruggen vormt.