6.1 Begrippen erfelijkheid

Alle uiterlijke kenmerken samen noemen we ons fenotype. Het fenotype wordt bepaald door de samenstelling van onze genen (genotype) en ons milieu: bijvoorbeeld door opvoeding, leefstijl en leefomstandigheden (bijvoorbeeld of je veel in de zon bent).

Ons genotype wordt bepaald door onze genen, die op ons DNA liggen, verdeeld over 46 chromosomen in elke cel. Elk gen komt in twee varianten voor: eentje op het chromosoom dat van vader afkomstig, eentje op het chromosoom van moeder afkomstig is. Elke variant van een gen noemen we een allel. Zo kun je voor het gen oogkleur een allel voor bruine ogen van je vader geërfd hebben, en een allel voor blauwe ogen van je moeder.

Voor het ingangsexamen moet je op basis van informatie over genen het fenotype van een organisme kunnen beschrijven, en vice versa. Ook moet je op basis van genotypen of fenotypen van twee organismen kunnen voorspellen hoe de nakomelingen eruitzien en in welke verhouding ze voorkomen.

Om dergelijke opgaven te kunnen maken, is het van belang om een aantal begrippen goed te kennen. Die worden hieronder beschreven. Je komt de begrippen in de komende paragrafen regelmatig opnieuw tegen.

  • Gen: het stuk DNA, opeenvolging van basen die coderen voor 1 polypeptide (eiwit)
  • Genlocus: de plaats van het gen op het DNA
  • Allel: de erfelijke aanleg voor 1 bepaald kenmerk ligt op beide chromosomen van een paar (een van vader, een van moeder), elk met een eigen verschijningsvorm. Zo’n verschijningsvorm van een gen heet een allel (het gen voor oogkleur heeft bijvoorbeeld een blauw en een bruin allel).
  • Multipleallelen: 1 kenmerk wordt bepaald door meerdere factoren
  • Homozygoot: een cel met twee dezelfde allelen (bijvoorbeeld twee allelen voor bruine ogen)
  • Heterozygoot: een cel met 2 verschillende allelen (bijvoorbeeld een allel voor bruin en een allel voor blauwe ogen)
  • Genotype: wat op de genen ligt, overerfbaar kenmerk
  • Fenotype: uiterlijk zichtbaar kenmerk
  • Mutatie: wijziging in het genotype
  • Mutant: gewijzigd organisme door mutatie
  • P-generatie: ouders
  • F1-generatie: nakomelingen
  • F2-generatie: door zelfbestuiving of onderlinge kruising van F1 ontstane nakomelingen
  • Letale genen: een allel die, als het homozygoot voorkomt, niet levensvatbaar is.