35.3.4 Exponentiële vergelijkingen

Als de onbekende in een exponent voorkomt, neemt men logaritmen.

Voorbeeld: Los op: $5 \cdot 2^{x -3} = 80$.

$$\begin{align}
5\cdot 2^{x – 3} & = 80 \\
2^{x – 3} & = 16 && \text{door 5 gedeeld} \\
x\; – 3 & = {^2}\!\log 16 = 4 && \text{logaritme met grondtal 2} \\
x & = 7
\end{align}$$

Voorbeeld: Los op: $9^{x – 2} = 27^{5 – x}$.

$$\begin{align}
9^{x – 2} & = 27^{5 – x} \\
2(x \; – 2) & = 3(5 \; – x) && \text{logaritme met grondtal 3} \\
x & = 3\frac 4 5 && \text{lineaire vergelijking opgelost}
\end{align}$$