De som van de hoeken in een driehoek is $\alpha + \beta + \gamma = 180$˚.
Een driehoek heet
- scherphoekig als alle hoeken kleiner zijn dan 90˚
- rechthoekig als een hoek gelijk is aan 90˚
- stomphoekig als een hoek groter is dan 90˚.
De langste zijde van een driehoek ligt tegenover de grootste hoek; de kortste zijde ligt tegenover de kleinste hoek.
Bijzondere gevallen:
- In een gelijkzijdige driehoek hebben alle zijden dezelfde lengte. De hoeken hebben ook dezelfde grootte, namelijk 60˚.
- In een gelijkbenige driehoek hebben twee zijden dezelfde lengte (de benen van de driehoek). De ongelijke zijde heet de basis van de driehoek. In een gelijkbenige driehoek zijn de zgn. basishoeken ook gelijk.
- In een rechthoekige driehoek is één van de hoeken gelijk aan 90˚. Voor de andere twee hoeken geldt α + β = 90˚.
- De zijde tegenover de rechte hoek heet de schuine zijde of hypotenusa; deze is altijd de langste van de drie zijden. De andere twee zijden heten rechthoekszijden.