38.1.1 Rechthoekige driehoeken

Neem een rechthoekige driehoek, en kies één van de scherpe hoeken; noem die α. De andere scherpe hoek is nu gelijk aan 90˚ – α.

De drie zijden kunnen nu als volgt benoemd worden:

  • de aanliggende rechthoekszijde, van het gekozen hoekpunt tot de rechte hoek;
  • de overstaande rechthoekszijde, van de rechte hoek tot het derde hoekpunt;
  • de schuine zijde.